To move or not to move? Deel II

Adem in. Adem uit. Adem in. Adem uit.

De ene voet voor de andere. De ene voet voor de andere.

En maar doorgaan. Rondje van 7 km, ronde van 18 km. Soms nog meer.

Elke week. Meerdere keren. Vaak samen. Regelmatig alleen.

Om steeds weer thuis uit te komen.

Waar doe ik het voor? Goede vraag.

De onderliggende reden is altijd geweest: FIT blijven.

Daarnaast houd ik van rennen, het liefst buiten in de natuur.

Deze redenen werken voor mij echter niet altijd motiverend genoeg om daadwerkelijk te gaan.

Zeker niet als het regent, zoals de afgelopen periode.

Hoe kom ik dan in beweging als ik geen zin heb?

Door doelen te stellen en door afspraken te maken met anderen: de condities te creëren die mij ondersteunen in mijn behoefte om gezond en fit te zijn.

Zo houd ik er een ritme in en blijf ik gaan, ook bij (werk)drukte, een vol of moe hoofd en bij tegenzin. Dan houd ik mezelf voor: “zonder zin lukt het ook en pas na 12 minuten rennen weet ik of het al dan niet goed is voor mijn lichaam en geest”. Dit laatste is tot nu toe nog altijd de positieve kant uit gevallen. Sterker nog: na het rennen voel ik me meestal beter dan ervoor.

Opmerkelijk toch?

We weten allemaal dat bewegen gezond is voor het lichaam en de geest.

En we weten ook dat het helpt om voor jezelf doelen te stellen, afspraken te maken met anderen en een bedding te creëren waardoor je gaat doen wat je wilt doen.

Maar doe het maar eens! En blijf het maar eens volhouden.

Dat lukt vaak niet en waardoor?

Doordat we ons laten leiden door “de waan van de dag”, onze behoeften in het moment en omdat we in staat zijn onszelf van alles wijs te maken.

‘Ik ben te moe om te gaan’, ‘het regent’, ‘ik kan beter morgen gaan”, “ik heb nog een klusje te doen” of simpelweg ‘ik heb geen zin’. En doordat we daar vervolgens echt in gaan geloven. Terwijl we tegelijkertijd uit ervaring weten dat het meestal niet klopt.

Fascinerend toch?

Dus wat is dan “het gouden ei”?

Gewoon gaan. Zo simpel is het.

En bewust gecreëerde druk van buitenaf zoals een partner die jou een bemoedigend zetje geeft als je twijfelt en een afspraak met een maatje of trainer/ groep is hierbij enorm behulpzaam.

Ingewikkelder kan ik het niet maken.

Leuker ook niet.

Dat kan jij alleen.

Hoe breng jij jezelf in beweging als het niet vanzelf gaat?

To move or not to move?

“Ik heb een goede baan met een goed salaris maar het werk kost me steeds meer energie”.

Dit is een opmerking die ik regelmatig hoor in de praktijk van Fit in Werk.
Een loopbaanvraag dreigt een verzuimvraag te worden als het nog even zo doorgaat.

Het stellen van de vraag: “Past het werk dat ik doe nog bij me en pas ik nog bij mijn werk?” is een spannende. Want wat als het antwoord op deze vraag ‘nee’ is? Wat dan?

Dan ontstaat er vaak spanning omdat er niet meteen zicht is op een baan die wel past.
In eerste instantie negeren we die spanning en gaan we door op de ingeslagen weg.
In tweede instantie wordt duidelijk dat dat niet meer werkt. Het spanningsniveau neemt toe en het energieniveau neemt af.
Soms hebben we geluk en komt er een nieuwe uitdaging op ons pad. We zijn verlost van ons probleem. Als dat niet zo is dan is het nodig om zelf gerichte actie te ondernemen. Want stil blijven zitten is geen optie met perspectief.

‘To move’ dus!
De vertaling van ‘to move’ is breder dan zoals wij het Nederlandse woord ‘bewegen’ gebruiken:
1 beweging: get a move on (a) in beweging komen, aanpakken; (b) opschieten
2 verhuizing, trek: be on the move op reis zijn, aan het zwerven zijn, op trek zijn (van vogels)
3 zet, beurt, slag: make a move een zet doen; it’s your move, jij bent aan zet
4 stap, maatregel, manoeuvre: make a move (a) opstaan (van tafel); (b) opstappen, het initiatief nemen; (c) maatregelen treffen, in actie komen

Alle vier de vertalingen gelden bij het omgaan met een loopbaanvraag.
Door de ruim 25 jaar ervaring met loopbaancoaching en -advies, weet ik inmiddels één ding zeker: ‘to move’ is altijd goed, (juist) ook als je nog niet weet waarheen.

Maar wat (wil ik) dan en hoe?

Om daarachter te komen is stap één: jezelf nog beter leren kennen.
Terugblikken op (werk)ervaringen uit het verleden en feedback verzamelen zijn onder meer manieren om erachter te komen wie je bent, wat je kunt en wat je drijft/motiveert. Loopbaan-oaching en/of een loopbaanontwikkel-assessment kan hierbij behulpzaam zijn.

Stap twee is oriëntatie binnen je huidige baan (jobcrafting), in de organisatie waarin je werkt en op de arbeidsmarkt. Hierbij geldt steeds: blijf in beweging en laat je proces niet stilvallen. Probeer na elk gesprek weer een nieuw contact te hebben die je kunt benaderen.

Dit is vaak makkelijker gezegd dan gedaan. Door gevoelens van angst, onzekerheid en somberheid raken we verlamd en gaan we geloven dat het toch niet lukt.
De kunst is dan om jezelf steeds weer opnieuw gerust te (laten) stellen: het komt goed. En daarbij jezelf steeds weer te prikkelen door loopbaanoriëntatie acties te plannen. Ook hierbij kan de expertise van een loopbaancoach waardevol zijn.

Door je loopbaanoriëntatie te gaan zien als een (levens)weg -je bent ‘on the move’- en niet alleen te focussen op het einddoel, wordt het een reis en onderweg valt er veel te beleven…

Hoe zit dat bij jou?
Zou jij willen bewegen in je loopbaan en zo ja, wat heb je dan te doen?

Bestaat de werk-privé balans wel?

“Hallo, ik zoek een coach die mij kan helpen met mijn werk-privé balans, ben jij dat misschien?”
Deze vraag kwam bij mij binnen en ik vroeg: “Waaraan merk je dat je nu uit balans bent?”
“Ik vind het lastig om mijn grenzen te stellen en niet te lang door te werken. Ook blijf ik thuis in mijn hoofd bezig met mijn werk”.

We praatten hier kort over door en planden een intakegesprek om te onderzoeken wat er precies aan de hand is, wat de behoefte is en in hoeverre ik haar (mw. H) kan helpen.

In de intake kwam naar voren dat mw. H. haar werk als projectmanager bij een grote corporate organisatie sinds de corona-periode steeds minder leuk is gaan vinden. Het thuiswerken zorgde ervoor dat zij haar werk zag voor wat het is en dat was vooral administratief en controlerend. Zij miste dynamiek, contacten en afwisseling. Zij voelde zich geleefd door haar mailbox.

Werk werd zo heel belastend en ook privé had zij het druk: jonge kinderen en een man die ook veel werkte. Mw. H. vond van zichzelf dat ze haar grenzen beter moest bewaken en moest leren “loslaten”. Zij beschreef de situatie met een gevoel van “klem zitten”.

Door samen stil te staan bij de situatie en de last ervan onder ogen te komen, kwamen we er op uit dat zij weinig dingen deed in haar leven die haar vreugde, ontspanning en voldoening gaven. M.a.w.: weinig herstel- en oplaadmomenten. Het samenzijn met haar gezin vond zij wel waardevol maar door de spanning die zij ervoer kon zij er niet van genieten.

We keken terug in de tijd en ontdekten dat zij in de corona periode een aantal dingen had losgelaten die bijdroegen aan haar herstel. Zo was zij gestopt met yoga en hardlopen, zag zij haar vriendinnen veel minder en was zij ook niet meer op zoek gegaan naar een nieuw koor omdat de hare opgedoekt was in corona-tijd. Bovendien was het gezellige contact met collega’s ook veel minder geworden. De ruimte die deze activiteiten innamen waren nu dus opgevuld met (bureau)werk en gezin. Het voelde alsof er geen ruimte meer was voor leuke en ontspannende activiteiten.

In plaats van te focussen op grenzen bewaken en loslaten, richtten we onze aandacht op het terugbrengen van energie & herstel – brengende activiteiten in haar leven. Dit vroeg best wat van mw. H en bracht ook dilemma’s met onderliggende spanning aan de oppervlakte. We betrokken (signalen van) haar lichaam erbij en ook onderzochten we wat voor haar de juiste toetsstenen zijn waarop zij keuzes kan baseren. Gaandeweg werd voor haar helder wat zij nodig heeft om te herstellen van inspanning -zowel in als buiten haar werk- en kon zij daar bewust regie op nemen. Uiteindelijk kreeg zij daarmee ook energie om zich te oriënteren op haar loopbaan.

Na afloop constateerden we samen dat zij eigenlijk geen werk-privé balans vraag had, maar een vraag over de balans tussen inspanning en herstel.
Zo ken ik ook mensen die meer dan 40 uur per week werken en zich heel energiek voelen en mensen die parttime werken en zich uitgeput voelen.

De vraag die hiermee bij mij opkomt is: bestaat de balans werk-privé eigenlijk wel of is het eerder een bedacht construct en daarmee misschien wel een “denkfout”?

Wat denken jullie?

De waarde van labels

In de klinische praktijk is het gemeengoed om klachten van mensen te diagnosticeren op basis van de DSM-V. In mijn opleiding klinische arbeids- en organisatiepsychologie heb ik onder meer geleerd over psychopathologie (toen nog de DSM-III) en psychodiagnostiek. In mijn praktijk op het vlak van arbeid en gezondheid kom ik de behoefte om een diagnose of label te krijgen ook regelmatig tegen. Het is een begrijpelijke en menselijke behoefte om duidelijkheid te hebben over iets wat men “heeft” of “is”.

In deze blog schrijf ik over de achtergrond van de DSM en de mate waarin het stellen van een diagnose in mijn ogen functioneel is of nut heeft.

DSM is een afkorting van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Het bevat een overzicht van alle psychische en psychiatrische stoornissen. De eerste DSM werd in 1952 uitgegeven en inmiddels werken we sinds 2014 met de DSM-5. Dat komt doordat de wetenschappelijke kennis over de psychologie en psychiatrie in die tijd is veranderd en daardoor waren aanpassingen nodig. Dat blijft ook in de toekomst zo. Er zal dus nooit een DSM zijn met een soort “eindstand”. Daarbij speelt ook mee dat de manier waarop we als samenleving tegen gedrag aankijken (het waarde-oordeel) verandert. Homoseksualiteit stond vroeger bijvoorbeeld in de DSM als stoornis. Dat is nu niet meer voor te stellen.

De DSM kwam ooit tot stand om spraakverwarring te voorkomen. Vroeger kon het gebeuren dat een psycholoog in Utrecht iets heel anders verstond onder een depressie of onder een borderlinestoornis dan een collega in Tilburg of een ander land. In de psychiatrie bestaat ook voor geen enkele diagnose een duidelijke enkelvoudige oorzaak, een biologische aanwijzing en een tijdspad. Ook zijn de classificaties niet gekoppeld aan gestandaardiseerde tests.

Een ander doel van de DSM was dat wetenschappelijk onderzoek daar beter van zou worden. Dat doel is niet behaald. Dat komt doordat het categoriale systeem van de DSM (‘je hebt iets wel of je hebt iets niet’) wetenschappelijk lastig is. In de medische wereld is dat anders. Je kunt bijvoorbeeld prima zeggen of iemand wel of niet zijn arm heeft gebroken. Maar als het gaat om de vraag of iemand een depressie heeft, wordt het al een veel grijzer gebied. In de DSM moet een cliënt, om de classificatie depressie te hebben, voldoen aan minimaal vijf van de negen criteria. Als je alle mogelijke combinaties zou uitproberen, kom je op 256 verschillende uit. Dat betekent dat er 256 verschillende manieren mogelijk zijn waarop iemand (volgens de DSM) depressief kan zijn. Baseer daar maar eens een wetenschappelijk onderzoek op. Of een behandeling. Die moet maatwerk zijn, gericht op de combinatie van symptomen van deze cliënt.

Psychiater Jim van Os, een van de Nederlanders in de Amerikaanse vakgroep die de DSM ontwikkelde, benadrukt dat er nog geen wetenschappelijke basis is voor de classificaties in de DSM-5. Dat is onlangs nog eens aangetoond; de DSM is gebaseerd op consensus, of het samen eens zijn. Hij pleit ervoor de DSM meer te zien als een soort afsprakenboek: ‘laten we dit zo en zo noemen’. En hij wijst op het gevaar dat de DSM ‘gekaapt’ wordt door financiers (bijvoorbeeld de overheid en verzekeraars), terwijl in het boek zelf staat dat het daar niet voor bedoeld is. Veel behandelaren herkennen dat ze snel een DSM-classificatie “moeten” geven omdat de zorg anders niet vergoed wordt, terwijl ze er eigenlijk vaak nog niet meteen uit zijn wat er precies aan de hand is. En dat terwijl de DSM-classificatie maar heel weinig zegt over de persoon en de behandeling die hij nodig heeft.

Het bovenstaande in ogenschouw nemend en mijn ervaringen in de werkpraktijk waarbij ik mensen ontmoet met classificaties als burn-out, overspannenheid, depressie, angststoornissen zoals OCD (obsessieve-compulsieve stoornis), ADHD, autismespectrumstoornis en borderline-persoonlijkheidsstoornis, ben ik mezelf gaan afvragen wat de daadwerkelijke waarde van een diagnose/label is. Voor een deel van de behandelaars, voor de verzekeraar en de farmacie kan ik dit wel zien. Voor een ander deel van de hulpverleners, waaronder ik zelf, zie ik dit niet zo duidelijk. En voor de cliënten, de mensen om wie het hierbij draait, is het de vraag in hoeverre het hen helpt. Dat is heel erg afhankelijk van de persoon, de achtergrond, situatie en het label. Zo heb ik mensen gezien die op latere leeftijd de diagnose Asperger (een vorm van autisme) kregen en heel erg opgelucht waren omdat nu alle puzzelstukjes in elkaar vielen. Ze begrepen ineens waardoor ze zich altijd zo snel overprikkeld voelden en moeilijk konden wennen aan nieuwe situaties. En er zijn ook mensen die de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis kregen, een best pittige diagnose, en vervolgens geen passende behandeling kregen. Zij lopen rond met deze diagnose, die gaat niet meer uit hun hoofd en alles wat mis gaat in hun leven (met name in de contacten met anderen) koppelen ze daaraan. Vervolgens zet dit zich vast en worden ze er wanhopig van. Ook mensen die zichzelf zien als depressief of die een angststoornis als diagnose hebben, kunnen daar soms meer last dan profijt van hebben omdat zij zich ermee gaan identificeren en hun stoornis worden. Dan heb ik het nog niet over de omgeving die het gedrag van iemand gaan verklaren op basis van diens diagnose.

Het bijzondere hiervan is, het gaat steeds alleen om een label dat verder nog weinig zegt over oorzaak, oplossingsrichting en over de persoon in kwestie. Het geeft een soort van duidelijkheid, iets dat we allemaal heel prettig vinden, en tegelijkertijd geeft het die duidelijkheid ook weer niet. Ik ken genoeg cliënten die eerst te horen kregen dat ze een burn-out hadden, daarna stelde een andere clinicus de diagnose depressie vast en vervolgens een derde maakte er weer een burn-out van in combinatie met een (onderliggende) persoonlijkheidsstoornis. Zo complex en arbitrair is het dus.

In het begin van trajecten met mensen die een diagnose willen, geef ik aan dat ik daar bewust niet aan doe. Vaak zijn ze dan verrast. Soms ook (even) geïrriteerd. Ze zoeken houvast en duidelijkheid en krijgen dat niet. Als ik uitleg waarom ik dat niet doe begrijpen ze het vaak en soms duurt het even voordat het landt. Uiteraard vraag ik wel door naar achtergrond, aard en verloop van de klachten/symptomen en doe ik net als de meeste psychologen een uitgebreide anamnese. Tegelijkertijd probeer ik in de intake-fase en daarna de meeste klachten te zien als een (aanpassings)reactie op een -soms abnormale- situatie (zoals een veel te hoge werkdruk, een scheiding, problemen met een kind, ziekte of overlijden en zingeving). Een leidend principe is hierbij dat ik mensen faciliteer in het nemen van regie over de situatie van disbalans die is ontstaan. Onderdeel hiervan is het “leren om ongelukkig te zijn”. Of eigenlijk: hun “pijn” of ongemak onder ogen te komen en er mindful bij aanwezig te zijn. Als je je ongelukkig voelt of klachten ervaart betekent het niet dat er iets met je mis is. Het hoort bij (het) leven en bij mens zijn. Deels zullen we ons lijden moeten accepteren en deels kunnen we er anders mee omgaan en keuzes maken waardoor we ons lijden verminderen. Dit (boeddhistisch) besef lijkt in onze maakbare Westerse wereld compleet naar de achtergrond te zijn verdwenen. We zijn met elkaar doorgeschoten in een manier van denken en een systeem waarin we geloven dat alle problemen oplosbaar zijn. En de realiteit leert ons vervolgens dat dat niet zo is, niet op het menselijke/persoonlijke niveau en al helemaal niet op het niveau van het systeem van de zorg voor psychische problematiek.

Ik pleit dan ook graag voor kleine, praktische en steunende interventies en voor het zorg hebben voor elkaar, juist als je het moeilijk hebt. Dat we meer naar elkaar omkijken, echt naar elkaar luisteren en elkaar aandacht geven in plaats van al snel te denken dat er iets mis is en er een diagnose gesteld moet worden met alle (vaak onvoorspelbare) gevolgen van dien.

Uiteraard zijn hier altijd uitzonderingen te maken en kan een (gezins)systeem ook uitgeput raken waardoor het niet meer lukt om iemand in de eigen gelederen op te vangen. Een reality-check van de draag- en veerkracht van het individu en het systeem zal nodig zijn.

Acceptatie en moed

Op de homepagina van mijn website heb ik één van mijn motto’s staan die wat mij betreft geldt voor mijn leven en zeker op gaat voor mijn professionele werk. Het motto is eigenlijk een gebed. Het helpt om jezelf gerust te stellen en je te richten op wat werkelijk waardevol en veranderbaar is. In het Nederlands gaat het als volgt:

God, schenk me
kalmte om te aanvaarden wat ik niet kan veranderen,
moed om te veranderen wat ik wel kan veranderen
en wijsheid om het verschil hiertussen te zien.

Het klinkt krachtig en eenvoudig en is in de dagelijkse weerbarstige praktijk een enorme uitdaging. Vaak blijven we strijden en blijven we hangen in emoties over situaties die we niet (meer) kunnen veranderen. We houden daarmee vast aan situaties die niet goed voor ons zijn omdat we de moed niet hebben om een keuze te maken.
Enerzijds gaat het dus om het maken van keuzes en loslaten wat niet meer voor ons werkt. Anderzijds gaat het over het accepteren en verwerken van gevoelens van spanning/onzekerheid/verdriet/boosheid met betrekking tot situaties die niet te veranderen zijn. Beide is nodig.

Hierover schrijvend verschijnt op mijn netvlies de situatie van een cliënt, de heer M. Deze man kwam via zijn werkgever bij mij omdat hij recent was uitgevallen met spanningsklachten. Het ging niet meer. Geen concentratie, aandacht en focus meer en veel gevoelens van somberheid, teleurstelling en boosheid. Deels lag de aanleiding in het werk: hij werkte nog maar net in een nieuwe rol bij een nieuwe organisatie en was niet goed begeleid bij het inwerken. Grotendeels lag de aanleiding in zijn privé-leven en zijn achtergrond. Een moeizame vechtscheiding waar hij nog in zat, nauwelijks contact met zijn jonge dochter en een zeer ongezonde leefstijl waardoor hij ook fysiek uit balans was.

Op alle niveaus: mentaal, sociaal-emotioneel, fysiek en spiritueel (zingeving), had hij achterstallig onderhoud te doen. Na een uitgebreide anamnese en erkenning van zijn situatie en vraagstukken, startten we met het acceptatieproces: het onder ogen komen van de situatie zoals die nu is en ruimte maken voor alle gevoelens die dat oproept. Acceptatie en verwerking. Dat is een proces dat we gestart zijn en dat nog steeds voortduurt. Allesbehalve een ‘quick fix’. Ook stil staan bij zijn leven en leergeschiedenis tot nu toe, wat er is gebeurd, hoe hij ermee omging en welke ongezonde en gezonde gewoonten hij (onbewust) heeft geleerd. In dit proces van acceptatie liet hij de pijn toe en oefende hij met zelfcompassie. Daarmee groeide het vertrouwen. Vertrouwen in zichzelf, vertrouwen in onze samenwerking en vertrouwen dat hij in de toekomst ook andere, gezondere keuzes kon gaan maken. Geleidelijk kwam er ruimte om daadwerkelijk aan de slag te gaan met gezonder gedrag op de verschillende levensdomeinen. We richtten de aandacht op stoppen met roken, gezonde voeding, dagelijks bewegen (oefeningen en wandelen in de natuur), dagelijks in de ochtend kleine vervelende klussen doen en het aanhalen van gezonde sociale contacten die in de loop der tijd waren verwaterd. Door steeds kleine, haalbare doelen te stellen en die te realiseren, groeide zijn besef van eigenwaarde en kreeg hij een positiever gemoed.

Geleidelijk kon hij deze voor hem nieuwe manier van leven ook toepassen op zijn reïntegratie in werk. Kleine haalbare stappen, zichzelf compassievol blijven benaderen en steeds “de goede dingen” blijven doen, zoals hulp vragen waar nodig en tijdig grenzen aangeven.

Meneer M is er nog lang niet, zo zegt hij zelf…
En dan lacht hij omdat hij zich realiseert dat hij zichzelf een te groot doel in de verre toekomst oplegt en zich daaraan afmeet.
Hij IS (er) al wel. Nu en elke dag opnieuw.

Regie op fit zijn

Als mensen mij vragen hoe vaak ik hardloop dan geef ik meestal als antwoord: “Minimaal 3 en liefst 4 keer per week”. Vaak is er dan een reactie van bewondering. Mensen vinden het knap dat ik -in hun ogen- zo vaak loop. Altijd leuk om zo’n blijk van waardering te ontvangen.

Tegelijkertijd voel ik dan dat er iets knaagt. Ik zie het namelijk niet als een talent of prestatie maar veel meer als iets dat ik echt nodig heb om me goed te voelen en als iets dat iedereen kan (mag natuurlijk ook een andere sport zijn dan hardlopen). Bovendien, het lukt mij ook alleen om dit te doen als ik zorg voor de goede bedding: wekelijks afspreken met verschillende loopmaatjes, vaste hardloop-momenten in de week plannen, deelnemen aan een intervaltraining onder begeleiding van een trainer, actief zijn op Strava en regelmatig een uitdagend doel stellen zoals een halve marathon of een trailrun met hoogtemeters. Als ik deze randvoorwaarden niet creëer, dan kom ik maar moeilijk in beweging en geef ik veel sneller toe aan gevoelens van vermoeidheid of geen zin hebben.

Als ik dit laatste tegen mensen zeg dan kijken ze me aan vol ongeloof. En het is echt zo. Ik houd van rennen en ik houd ervan om dat samen met anderen te doen. Toch ervaar ook ik vaak een drempel. De drempel overgaan van lekker thuis zijn naar hardlopen vraagt bij mij om de juiste randvoorwaarden. En ik merk steeds meer dat ik daarin niet de enige ben.

In de begeleiding van mensen bij het (her)nemen van regie op hun eigen vitaliteit komt dit onderwerp regelmatig aan bod. De meeste mensen willen wel bewegen maar doen het niet. Excuses zijn vaak “geen tijd” en/of “geen energie”. Als ze het zich hebben voorgenomen en weer niet hebben gedaan, gaan ze zichzelf vaak veroordelen en/of goedpraten. Steeds weer. Als ze wel zijn gegaan dan merken ze hoe goed het hen doet en dat de vermoeidheid die ze eerst voelden als sneeuw voor de zon is verdwenen. Op de één of andere manier vinden ze het vaak lastig om zelf te ontdekken wat ze nodig hebben om in beweging te komen. Om zichzelf te helpen over de drempel heen te stappen. Samen met de coachee kijk ik naar zijn/haar beweegredenen (letterlijk), naar belemmeringen en naar ondersteunende condities om daadwerkelijk in beweging te komen. Soms zit het op het vlak van belemmerende overtuigingen en soms op het gebied van praktische (on)mogelijkheden. Of een combinatie hiervan.

En als we dan kijken naar wat wèl werkt en de deelnemer past het toe in de praktijk, dan is het resultaat direct voelbaar. Hoeveel mensen ik al heb begeleid die mede door (weer) te gaan bewegen zich direct stukken beter voelden, ik kan ze (gelukkig!) niet meer tellen.
Interessant hoe zo’n ogenschijnlijk eenvoudige interventie soms zo lastig duurzaam te integreren is in het dagelijks leven. Nog boeiender dat als het dan wel lukt, dat het mes aan twee kanten snijdt: het is positief voor jezelf want het is fijn om je fitter te voelen. Daarnaast draagt het bij aan je inzetbaarheid voor werk, ook op de langere termijn.

De paradox van het (niet) kunnen slapen

“Vanochtend om 4.00 werd ik wakker en kon ik niet meer slapen. En dat gebeurt me steeds de afgelopen maanden, vooral op werkdagen. Heel vervelend want ik word steeds vermoeider”.

Mevrouw S zit voor me en zucht moedeloos. Ze heeft al van alles geprobeerd om wel goed te kunnen slapen. In de avond na 20.00 geen beeldscherm meer aan, al helemaal niet werken in de avond, geen koffie en alcohol nuttigen, avondthee drinken, slaapkamer helemaal donker maken, om 22.30 uur (vast tijdstip) naar bed, een schrijfblokje naast haar bed voor als ze gaat piekeren: dan kan ze opschrijven waar ze aan denkt zodat het niet in haar hoofd blijft zitten…. En toch, telkens als ze wakker wordt en op de klok ziet dat het ergens tussen 3.30 uur en 4.30 uur is, kan ze de slaap niet meer vatten.

Deze vorm van slapeloosheid kom ik veel tegen in mijn werk als arbeids- en gezondheidspsycholoog. Vaak bij mensen die een druk bestaan hebben en overdag veel prikkels ervaren die ze moeten verwerken. Veelal ook mensen die hun werk graag heel goed willen doen en zeer loyaal zijn naar hun klanten en/of werkgever. Eigenlijk staat hun innerlijke motor continu aan en kunnen ze moeilijk herstellen en ontspannen. In mijn vorige twee blogs schreef ik over een methode om dit herstelvermogen weer op gang te brengen met behulp van bewust ademhalen en bewegen. Ook bij mevrouw S heb ik deze interventie gedaan.

Daarnaast hebben we gekeken naar haar dagelijkse werkzaamheden en stressbronnen die ze kan beïnvloeden. Immers: “de nacht is de spiegel van de dag”. Waar dat kon hebben we stressoren verminderd of opgelost. Waar dat niet kon, zoals bij het gegeven dat zij de relatie met een directe collega als erg stressvol ervaart, hebben wij gekeken naar andere manieren van daarmee omgaan. Het kernthema hierbij was “Acceptatie”. Mevrouw S is gewend om in haar leven de dingen naar haar hand te zetten en sturing en controle uit te oefenen op (de mensen in) haar omgeving. Vaak was haar aanpak effectief en toereikend. Nu zij wat ouder wordt, zij is 42 jaar, merkt zij dat tegenslag en tegenwerking haar meer raakt dan ze zou willen. En ze weet niet hoe daar anders mee om te gaan dan erover na te denken, steeds opnieuw en dat wordt dan piekeren.

Dit piekeren gebeurt ook in de vroege ochtend, waarbij zij zich daar bovenop zorgen maakt over het gegeven dat ze niet meer kan slapen en dan de komende dag wel heel moe zal zijn. Hoe harder zij probeert in slaap te vallen, hoe moeilijker haar lichaam zich kan overgeven aan de ontspanning/slaap. De paradox van het (niet) kunnen slapen is dat je vooral niet moet proberen om in slaap te vallen. Ook hier is de kern: Acceptatie. En geruststelling.

De twee meest waardevolle adviezen voor mensen die niet kunnen slapen zijn wat mij betreft (onder meer gebaseerd op de Acceptance & Commitment Therapy):

1. Kijk niet op de klok als je wakker wordt, probeer jezelf in de “bubbel van de nacht” te houden door in je bed te blijven liggen met je ogen gesloten. Als je naar het toilet moet, doe dit dan zoveel mogelijk in die “bubbel van de nacht”. Als er een kerkklok gaat luiden, doe dan je oren dicht zodat je niet hoort hoe laat het is. Want zodra je de tijd weet gaat het brein ermee aan de haal en uitrekenen hoeveel uur je hebt geslapen, nog kunt slapen, enz.. Dit geldt ook voor uit bed gaan en iets gaan doen. Je creëert dan een situatie waarin je actief bent en dan sta je weer compleet “aan”.
2. Het tweede advies is gericht op acceptatie en geruststelling. Probeer op je gemak te komen met het (nog) niet kunnen slapen. “Het is ok dat ik niet slaap, als ik lig dan rust ik ook uit, ik hoef helemaal niets te doen”. Steeds als je afdwaalt met gedachten naar werk, de dag van morgen, enz. dan breng je je aandacht weer vriendelijk naar je ademhaling, adem je heel rustig uit en ben je mild naar jezelf: “Het is zoals het is en op deze manier rusten mijn lichaam en geest ook uit.” Het ontwikkelen van deze houding vraagt veel oefening en herhaling, weet ik uit ervaring.

Deze twee adviezen gaf ik mee aan mevrouw S. Met de eerste had ze in eerste instantie veel moeite, ze moest de wekker echt ver van haar bed zetten om er niet op te kijken. Het tweede advies was ook niet gemakkelijk uitvoerbaar want een deel van haar vond het niet ok dat ze wakker lag. Tegelijkertijd merkte ze wel het effect van deze milde benadering naar zichzelf en ze had ook de ervaring dat ze, ondanks veel slechte nachten, vaak toch de dag wel doorkwam op een acceptabele manier.
Na een aantal weken oefenen merkte ze dat het werkte en dat ze, als ze wakker werd in de nacht, ze daar meer ontspannen mee om kon gaan. Lang niet altijd maar wel steeds vaker lukte het om weer in slaap te vallen. En als het niet lukte lag ze te oefenen met mildheid, acceptatie en mindfulness.

Ze deed niet haar best om in slaap te vallen en accepteerde dat ze wakker lag, met als resultaat een betere nachtrust. En bovendien minder frustratie en meer energie gedurende de dag. Wat weer positief uitwerkte op haar nachtrust. Kortom: de positieve spiraal was ingezet.

Herstellen van spanningsklachten door gezond ademen en gedoseerd bewegen

Vorige week donderdag postte ik een blog over mevrouw E die met spanningsgerelateerde klachten bij mij kwam voor een rust- en inspanningsmeting. Met als doel om gerichte handvatten te krijgen om te gaan werken aan haar herstel(vermogen). In deze blog kwamen de rustmeting en de ademtraining aan bod. Deze week pakken we de draad op bij de inspanningsmeting.

Mevrouw E had bij de anamnese verteld dat zij als kind veel heeft gesport, vooral volleybal in competitieverband. Als volwassene heeft zij met vlagen hardgelopen en is zij lid geweest van de sportschool, of eigenlijk sponsorde zij de sportschool, bekent ze eerlijk. De afgelopen jaren heeft zij geprobeerd het hardlopen structureel op te pakken met wisselend succes. Ze vindt het lastig om de motivatie op te brengen om te gaan maar merkt wel dat het haar goed doet als zij gaat of geweest is.

De inspanningsmeting doet E op de spinfiets die daar speciaal voor is bedoeld. De hartslagmeter die zij om heeft is aangesloten op het ECM-programma (van inspanningsfysioloog Stans van der Poel). Met behulp van deze meting leren we, door het geleidelijk en gedoseerd verhogen van het vermogen dat zij wegtrapt, de verschillende hartslagzones kennen van E. Vanuit de wetenschap dat het belangrijk is om te gaan trainen in duurzone 2 (zoals gemeten in deze meting) omdat in deze zone het lichaam tijdens inspanning het meest in balans is. Om vervolgens na elke training in duur 2 de ademhalingsoefening in rust te doen en zo het lichaam weer te leren schakelen van de inspanningsmodus naar de herstelmodus. Trainen kan hardlopen zijn, maar ook fietsen of een andere duursport zoals roeien of stevig wandelen. E krijgt een trainingsschema op maat mee en het advies om een hartslagmeter aan te schaffen. In het schema staan precies de tijden en hartslagzones waarin zij mag gaan trainen met de nadruk op duurzone 2. Inspanning (training) en herstel (gezonde ademhaling in rust) zijn twee kanten van dezelfde medaille. Door beide kanten gedoseerd en bewust te trainen leert het lichaam weer herstellen na inspanning.

Acht weken later heb ik opnieuw een afspraak voor een follow-up rustmeting met E. Zij geeft aan dat het even wennen was maar dat het schema haar hielp om steeds weer de motivatie op te brengen om te gaan hardlopen. Ook had ze plezier in het meten van haar hartslag bij het hardlopen, in rust en tijdens haar slaap. Na drie weken (met 3 trainingen per week) merkte zij al progressie: bij dezelfde hartslag was haar tempo omhoog gegaan. Daarnaast merkte zij dat het doen van de ademhalingsoefening in rust haar steeds beter afging. Haar hartslag daalde gemakkelijker wat ook weergeeft dat haar vermogen tot herstel en haar conditie toenamen.

De rustmeting die we opnieuw doen geeft een heel ander beeld dan de vorige meting: wanneer E zichzelf tot rust brengt zie ik een mooi ademhalingspatroon en is haar rusthartslag gemiddeld 10 slagen lager dan de vorige keer. Nog steeds boven de 70, dus nog aan de hoge kant, maar als ze zo doorgaat komt dat vanzelf wel goed.

En het belangrijkste is dat E zich door het bewust trainen en ademhalen veel beter voelt: fitter, minder spanningsklachten en meer energie. Ze werkt 6 uur per dag en dat gaat prima. E is op de goede weg en zal ruimte moeten blijven maken voor herstel, juist ook als ze weer volledig aan het werk is.

Stress op zich is niet erg, gebrek aan herstel is dat wel

Vol verwachting zit mevrouw E (43 jaar) in sportieve kleding voor me. Ze komt voor een rust- en inspanningsmeting en vertelt desgevraagd welke klachten zij heeft: ernstige vermoeidheid, een continu gejaagd gevoel, hartkloppingen, neiging tot hyperventilatie en emotionele uitputting. Ze werkt halve dagen en merkt dat dat eigenlijk nog te veel is.

E wordt begeleid bij haar herstel en re-integratie door een collega-psycholoog. Deze collega heeft haar naar mij doorverwezen om het herstelvermogen van E te onderzoeken en haar concrete richtlijnen te geven voor haar herstel.

Na het kennismaken en de anamnese vraag ik E wat zij hoopt dat de meting haar gaat opleveren. Zij geeft aan graag te willen weten hoe zij kan herstellen van haar klachten omdat zij merkt dat minder werken nog weinig soelaas biedt. Zij doet dagelijks mindfulness- en ontspanningsoefeningen en blijft merken dat zij vrijwel continu onrustig en gespannen is.

Allereerst meet ik relevante fysiologische en metabolische waarden waaronder bloeddruk, saturatie (zuurstofgehalte in het bloed), rusthartslag, gewicht, BMI en het vetpercentage. Haar BMI en vetpercentage zijn in orde en ook haar bloeddruk is ok, zij het iets aan de hoge kant. Haar hartslag in rust is 87 (slagen per minuut) en haar saturatie is 99%. Dit betekent dat haar lichaam in rust eigenlijk actief is, alsof ze aan het wandelen is. In rust hoeft de hartslag niet hoger dan 70 te zijn. Mensen met een goede conditie hebben in rust vaak een hartslag tussen de 50 en 60 slagen per minuut. Een saturatie van 99% betekent dat zij relatief veel zuurstof in haar bloed heeft (97-98% is optimaal). Veel zuurstof lijkt misschien goed maar is een teken van te veel (in)ademen. Ademhaling en hartslag hangen zeer nauw samen. Hoe sneller we ademen hoe hoger onze hartslag.

In de rustmeting via de hartslagmeter en het ECM-programma op de computer, blijkt dat haar ademhalingsfrequentie inderdaad te hoog is: 18 keer per minuut waar 6-10 keer per minuut in rust gezond is. Wanneer E zichzelf tijdens de rustmeting tot rust probeert te brengen is haar ademhaling snel en onrustig en haar hartslag schommelt rond de 85 keer per minuut. Haar hartcoherentie is matig, dit geeft ook aan dat haar lichaam in rust uit balans is. Wanneer ik haar na 7 minuten een concrete ademhalingsoefening geef, gebeurt er na een minuut of twee iets wat vaak gebeurt bij een rustmeting: haar ademhalingspatroon wordt mooi regelmatig, haar hartcoherentie stijgt naar bijna maximaal en haar rusthartslag daalt naar 78. Na afloop geeft E aan dat zij door het doen van de ademhalingsoefening meer rust en ontspanning voelde in haar lichaam.

De ademhalingsoefening is simpel en effectief: adem op een normale manier in, adem rustig uit en voel na iedere uitademing even dat je bent “leeg” geademd. Adem dan weer normaal in. Dus: normaal in – rustig uit – even leeg/pauze en dan weer normaal in. Niet te lang wachten met inademen want dan ga je te diep zuchten. En de uitademing incl. de pauze duurt minimaal 2x zo lang als de inademing. Bijvoorbeeld: 2 sec in – 4 sec uit – 1 sec pauze.

Uit de analyse van het mooiste deel van haar rustmeting blijkt dat het herstelvermogen van E net voldoende is. Dat betekent dat haar lichaam in rust in staat is om te herstellen van inspanning als zij tenminste op de juiste manier ademhaalt. Als zij dat niet doet dan herstelt zij onvoldoende. Het advies aan E is om dagelijks 2-3 keer 10 minuten de ademhalingstraining te doen, bij voorkeur na inspanning zoals werk en sport. Hierna doen we nog de inspanningsmeting. Wat deze meting haar heeft gebracht lezen jullie in een volgende blog.

Strijdend ten onder of de sprong wagen?

“Ja maar ik ga niet opgeven!”
Werknemer K die met spanningsklachten gedeeltelijk thuis zit kijkt me aan met een mengeling van stelligheid en paniek in zijn ogen. Hij had het al een tijd minder naar zijn zin in zijn werk voordat hij overspannen thuis kwam te zitten: “Maar ja, dat hoort er ook bij, het werk kan niet altijd leuk zijn.” Inmiddels weet hij niet meer hoe hij terug kan keren in zijn werk, hij ziet er huizenhoog tegenop.

Door de werkgever ben ik gevraagd als neutrale externe om met K te kijken naar wat voor hem passend zou zijn in deze situatie. We nemen de ruimte om te verkennen hoe het nu met hem gaat. Kort gezegd gaat het niet goed, hij heeft weinig energie, voelt zich somber en onzeker en heeft een negatief zelfbeeld. Al in de intake erkent hij dat hij het echt niet naar zijn zin heeft. Ook ervaart hij boosheid en teleurstelling naar zijn werkgever. Het gegeven dat hij (deels) is uitgevallen geeft hem de indruk dat hij heeft gefaald en niet goed genoeg is. Dat gaat gepaard met gevoelens van onzekerheid en ook met strijdlust. “Ik geef niet op!” Voelbaar is dat deze strijdlust geen stevige grond heeft. En dat K het daarmee niet gaat redden in deze situatie.

De natuur is er goed in om datgene dat niet meer vruchtbaar is, los te laten.
Hoe anders is dat bij ons mensen. Ook al maken wij onderdeel uit van de natuur, dit aspect gaat ons aanzienlijk moeizamer af. Wij blijven proberen om de omgeving naar onze hand te zetten, vaak tegen beter weten in en met klachten tot gevolg. Het proces van accepteren dat iets niet meer werkt, dat een werkomgeving niet meer past bij de eigen behoeften en talenten, is moeilijk. En vraagt bewuste aandacht. Eerst zijn er dan vooral gevoelens van onzekerheid, angst, verdriet, teleurstelling en (soms) boosheid. Om vervolgens, als het lukt om de realiteit onder ogen te komen, verder te kunnen kijken naar activiteiten en contexten waar we (wel) blij van worden en die aansluiten bij onze talenten.

Dit proces voltrok zich ook bij K. Wat hij nodig had was in eerste instantie de reality-check dat doorgaan op deze weg heilloos was. Een loopbaanscan bevestigde dat. Vervolgens had hij het vertrouwen en de aanmoediging nodig om zich verder te oriënteren. En hoewel hij dacht daar geen energie voor te hebben, pakte dit in werkelijkheid volkomen anders uit. Na een gezamenlijke intake met de leidinggevende, een paar coach-sessies en een loopbaanscan, vond hij een baan waar hij helemaal enthousiast van werd. Eén die veel beter aansluit bij zijn creatieve behoeften en kwaliteiten dan zijn huidige baan. Een baan die goed genoeg betaalt zodat hij kan kiezen voor een parttime dienstverband. En daarmee ook nog ruimte heeft voor zijn fotografie hobby die hij mogelijk op termijn ook meer beroepsmatig wil gaan uitoefenen. Het hebben van perspectief doet hem zo goed, dat zijn klachten snel verminderen en hij weer opgewekt door het leven gaat.

Tevreden blikt K terug op het coachtraject en vol verwachting kijkt hij uit naar een nieuwe periode.
Hij heeft niet opgegeven en wel losgelaten wat niet meer vruchtbaar was.